Column FD: Universiteit, verdedig de kwaliteit van je onderwijs
Edith Hooge
De financiering van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek is niet toereikend, zo luidt een van de conclusies uit het recente onderzoek van adviesbureau PWC naar de bekostiging van mbo en hoger onderwijs. In het nieuws werd vooral benadrukt dat er circa €1,1 mrd extra nodig is om de ambities van universiteiten over de volle breedte te kunnen realiseren.
Veel minder aandacht was er voor de andere 3 scenario’s in het rapport om het tekort op te lossen. Een scenario betreft nieuwe (digitale) onderwijsconcepten voor grote groepen studenten in de basisvakken. Een ander scenario betreft minder onderzoek, door de onderzoeksinzet niet te laten meebewegen met de ontwikkeling van studentenaantallen. Opmerkelijk, omdat deze scenario’s fundamentele uitgangspunten van de kwaliteit van wetenschappelijk onderwijs ter discussie stellen.
Met stip op 1
Onderwijs voor grotere groepen studenten in de basisvakken ondergraaft het uitgangspunt van kleinschalig onderwijs. Dit terwijl kleinschaligheid zó belangrijk wordt geacht voor de kwaliteit dat de sector het zelf met stip op 1 zette in de kwaliteitsafspraken 2019-2023. Kleinschalig onderwijs staat voor contact, met docenten en tussen studenten onderling. Het staat voor persoonlijke begeleiding, voor je als student gekend weten, en deel kunnen uitmaken van een (leer)gemeenschap.
Ook digitaal onderwijs aan grote groepen kan de kleinschaligheid onder druk zetten, tenzij het onderdeel is van een goed ontworpen mix van digitaal en fysiek onderwijs, het zogenoemde blended learning. Want alleen als blended learning vakinhoudelijk en didactisch goed doordacht en onderbouwd is, blijft de kwaliteit van wetenschappelijk onderwijs op peil, óók in de zin van kleinschaligheid. Zorgvuldige curriculumopbouw, goed ontworpen (vak)didactiek en doordachte inzet van technologie zijn voorwaarden. Dat vraagt aandacht, tijd en expertise van docenten en staf.
Het is een hardnekkige mythe dat digitalisering van onderwijs of blended learning de werkdruk van docenten zou verlagen en tijd vrijspeelt.
Toch werd dit deze week in een ambtelijke verkenning van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat gesteld. Het is ook niet kostenbesparend. Integendeel. Daarom zijn nieuwe digitale onderwijsconcepten voor grote groepen studenten in de basisvakken niet erg kansrijk als scenario om het probleem van ontoereikende financiering op te lossen.
Verwevenheid
Het niet laten meebewegen van de onderzoeksinzet met de ontwikkeling van de studentenaantallen raakt een ander heilig huisje in de universitaire wereld. De verwevenheid van onderzoek en onderwijs is een kernelement van onderwijskwaliteit. Die verwevenheid stoelt op het Humboldtiaanse idee van ‘de universiteit als gezamenlijke onderneming van kennisverwerving door docenten en studenten’, Hierbij wordt continu gewerkt aan kruisbestuiving tussen onderwijs en onderzoek. Hoogleraren, docenten en staf zorgen dat de leerstof is gebaseerd op ‘state of the art’ wetenschappelijke kennis en onderzoek. En ze creëren een onderzoeksrijke omgeving voor studenten, zodat zij onderzoek leren doen en beter begrip krijgen van de fundamentele concepten in hun vakgebied.
Nu is die verwevenheid op universiteiten al steeds meer uit balans geraakt, omdat in de financiering het onderzoek niet automatisch meebeweegt met de omvang van het onderwijs. Door de forse groei van studentenaantallen de laatste 10 jaar is de onderwijstijd van wetenschappelijk medewerkers gestegen en geïntensiveerd, terwijl hun onderzoekstijd juist is afgenomen. Maar niet alleen de financiering is debet aan deze disbalans. Ook de universiteiten zelf hebben de verbinding tussen onderzoek en onderwijs ondergraven door de kerntaken onderzoek en onderwijs niet op dezelfde wijze te waarderen. Veelzeggend is hoe de tijdsbesteding op de universitaire werkvloer wordt benoemd: onderwijslast en onderzoekstijd. Dit illustreert dat de meeste wetenschappelijk medewerkers vooral gemotiveerd zijn voor onderzoek, en dat onderzoek doen binnen de academische gemeenschap het hoogst wordt gewaardeerd. Het laat ook zien dat wetenschappelijke medewerkers formeel voornamelijk worden beoordeeld en gewaardeerd op hun onderzoek: zonder onderzoekstaak minder loopbaanmogelijkheden, erkenning en waardering. Sinds kort zoeken universiteiten onder de noemer ‘Erkennen en Waarderen’ naar een beter evenwicht in de kerntaken, met meer waardering voor het ontwikkelen en verzorgen van wetenschappelijk onderwijs.
Het is cruciaal dat de 14 Nederlandse universiteiten nu de handen ineenslaan en gezamenlijk een goed onderbouwd antwoord formuleren op de scenario’s die het PWC-rapport aandraagt.
Universiteiten moeten als geen ander hun streven naar kwalitatief goed wetenschappelijk onderwijs kunnen onderbouwen met kennis en onderzoek. Welke methoden en onderwijsvormen zijn het meest effectief? Bij welke disciplines of vakgebieden, voor welke studenten? Wat kenmerkt een goede wetenschappelijke docent? Wat is een optimale verhouding in onderwijs- en onderzoekstaken?
Wacht niet af
Laat de sector zelf uitleggen waarom kleinschaligheid zo belangrijk is. En hoe de verwevenheid van onderzoek en onderwijs een conditio sine qua non vormt voor de kwaliteit ervan. Wacht niet af tot dit in ambtelijke verkenningen of exploraties door andere partijen ten behoeve van de formatie van het nieuwe kabinet wordt gedaan. Want het is niet zeker dat andere partijen tot dezelfde conclusies komen over wat goed wetenschappelijk onderwijs is als de universiteiten zelf.