Een diploma van waarde
De centrale overweging in dit advies is dat leerlingen, studenten, vervolgopleidingen en potentiële werkgevers vertrouwen moeten kunnen stellen in de examinering in het Nederlandse onderwijs. De waarde van de behaalde diploma's staat of valt hiermee. De raad geeft in dit advies een aantal oplossingsrichtingen die dit vertrouwen kunnen versterken.
Meer objectieve informatie
Voor het versterken van het vertrouwen in diploma’s is het noodzakelijk dat meer objectieve informatie over de waarde van een diploma beschikbaar komt. Uit onderzoek onder docenten en werkgevers blijkt dat met name het vertrouwen in diploma’s en examinering van mbo en vmbo relatief laag is bij docenten in het vervolgonderwijs. De raad pleit daarom voor de invoering van een systeem van normering en equivalering voor het mbo en delen van het hbo, zoals dat ook voor het voortgezet onderwijs geregeld is. Een objectieve norm garandeert de onderlinge vergelijkbaarheid van diploma’s in het beroepsonderwijs en een systeem van equivalering bewaakt het niveau door de jaren heen. Nu is het zo dat elke individuele mbo- en hbo-opleiding zelf zijn normstelling heeft. Daardoor kunnen er grote verschillen zijn in het niveau van de afgestudeerden van verschillende opleidingen. Het gaat niet alleen om het garanderen van de basiskwaliteit (de ‘APK-norm’). De Onderwijsraad benadrukt dat de niveauverschillen beter naar voren kunnen komen. Deze objectieve informatie is nodig om de waardering van diploma’s te versterken en een eventuele niveaudaling tijdig te signaleren.
Verder vindt de raad dat het toezicht op handhaving van het niveau van leerlingen kan worden verbreed. Binnen het voortgezet onderwijs wordt dit toezicht uitgevoerd door het College van Examens, voor het hoger onderwijs gebeurt dit via de NVAO. Voor het mbo ontbreekt een dergelijke voorziening. De raad stelt voor dit toezicht te laten uitoefenen onder auspiciën van het College van Examens.
Meer betrokkenheid van partners
Objectieve informatie alleen is niet voldoende. De toenemende differentiatie in onderwijs (opleidingen, niveaus) en in diplomering (diploma-supplementen, ervaringscertificaten) maakt daarnaast een goede communicatie over diploma’s belangrijk. En verder dient de betrokkenheid van belanghebbenden bij specifieke onderdelen van opleidingen, examenprocedures en diplomering te worden vergroot, zodat het maatschappelijk draagvlak toeneemt.
Beperking aandeel ervaringscertificaten
Een diploma kan (deels) gebaseerd zijn op ervaringscertificaten (evc’s). Dit kan de waarde van het diploma onder druk zetten, omdat de methodologische waarde van een evc onduidelijk is (wat meet dit certificaat precies?). De raad stelt daarom dat een diplomatraject voor maximaal 20-25% uit ervaringscertificaten mag bestaan.
Verscherping rol examencommissies
De raad stelt voor de rol van examinator een scherper profiel te geven. Dat bevordert een noodzakelijke afstand tussen de verantwoordelijkheden van opleider en beoordelaar, van docent en examinator. Daarbij hoort een geprofileerdere rol voor de (voorzitter van de) wettelijke Examencommissie.
Afstemming kan beter
In het algemeen constateert de raad dat sprake is van allerlei separate ontwikkelingen rond het examen- en diplomavraagstuk. Hij vindt dat geen goede zaak. Hij pleit er daarom voor dat op een meer systematische manier met de desbetreffende ontwikkelingen wordt omgegaan. Meer regie door onder meer de overheid is hier gewenst, met als doel een meer geharmoniseerde examen- en diplomaontwikkeling in vo, mbo, hbo en wo.