Het recht op toelating nogmaals bezien
De Onderwijsraad adviseert naar aanleiding van een initiatiefwetsvoorstel over toelatingsrecht zoals dat door een aantal Kamerleden is ingediend. De algemene conclusie is dat het wetsvoorstel voor het primair en voortgezet onderwijs weinig wijziging brengt in de bestaande verhoudingen en dat vanwege wetstechnische onduidelijkheden en mogelijke uitvoeringskwesties het initiatiefwetsvoorstel te heroverwegen is.
Het wetsvoorstel is erop gericht de ruimte te beperken die scholen hebben om leerlingen te weigeren vanwege de grondslag van de school. Het algemeen uitgangspunt is dat instellingen leerlingen in principe moeten aannemen indien laatstgenoemden verklaren de grondslag van de instelling te respecteren. Een meer restrictief toelatingsbeleid is alleen mogelijk indien dit in de schoolgids is opgenomen en in overeenstemming is met de Algemene wet gelijke behandeling. Ook ander toelatingsbeleid (bijvoorbeeld door loting) zou alleen nog mogelijk zijn als dit van tevoren bekend is gemaakt en conform de Algemene wet gelijke behandeling. Verder voorziet het wetsontwerp in een aparte beroepscommissie, waar ouders en leerlingen beroep kunnen aantekenen tegen een besluit tot weigering. Het wetsontwerp heeft betrekking op primair en voortgezet onderwijs en op het middelbaar beroepsonderwijs.
De raad onderschrijft de aan het wetsvoorstel ten grondslag liggende gedachte van bestrijding van segregatie en achterstanden. Hij ziet echter niet in hoe dit wetsvoorstel de beoogde doelen dichterbij kan brengen. Sinds 2005 is de nodige wet- en regelgeving tot stand gekomen en hebben scholen, samen met gemeenten, initiatieven genomen gericht op het bewuster kiezen van ouders, zodat scholen waar mogelijk een meer gemengd karakter krijgen. Op basis van beschikbaar empirisch onderzoek ziet de raad niet hoe dit wetsvoorstel verder kan bijdragen aan bestrijding van segregatie.
Voor het middelbaar beroepsonderwijs zijn de voorgestelde wijzigingen verder niet proportioneel, omdat er feitelijk slechts twee instellingen worden geraakt, die bovendien geen monopoliepositie hebben. Verder is een bezwaar dat het wetsvoorstel het moeilijker zou kunnen maken om te selecteren op talent. En ten slotte zijn er vragen ten aanzien van de uitwerking en de effecten van de voorgestelde regeling, zoals de instelling van een aparte beroepscommissie. De bestaande Commissie Gelijke Behandeling is naar de mening van de raad voldoende uitgerust voor de hier bedoelde beroepszaken.
De algemene conclusie is dat het wetsvoorstel (voor het primair en voortgezet onderwijs) weinig wijziging brengt in de bestaande verhoudingen en dat vanwege wetstechnische onduidelijkheden en mogelijke uitvoeringskwesties het initiatiefwetsvoorstel te heroverwegen is. De raad heeft het gevoel dat het wetsvoorstel appelleert aan een dieperliggende wens tot een debat over de grondwettelijke uitgangspunten van het Nederlandse onderwijsbestel. De raad geeft aan dat dit debat op transparante, integrale en coherente wijze gevoerd kan worden en stelt voor een advies hierover voor te bereiden.