Column FD: De versterking van ons mbo verdient topprioriteit
Edith Hooge
We hebben de komende jaren veel vakmensen nodig om maatschappelijke uitdagingen als vergrijzing en vergroening het hoofd te bieden. Een betere positie voor het middelbaar beroepsonderwijs speelt hierin een sleutelrol, schrijft Edith Hooge.
Met de bekendmaking van de nieuwe ministers op het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werden in de media vragen gesteld over wie het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) in portefeuille kreeg. Daarbij werd ook gepleit voor een aparte minister voor het mbo. Uiteindelijk werd voor de kabinetsbeëdiging geregeld dat het mbo naar Robbert Dijkgraaf gaat, de nieuwe OCW-minister (D66). Dennis Wiersma van de VVD wordt de nieuwe minister voor primair- en voortgezet onderwijs.
Eigenlijk doet de portefeuilleverdeling tussen de bewindspersonen er niet veel toe en evenmin of er ministers zijn voor een specifieke onderwijssector. Want de komende periode is het juist hard nodig dat het hele onderwijsstelsel in samenhang wordt bestuurd.
Sleutelrol
Maar de discussie over wie verantwoordelijk is voor het mbo geeft wel terecht het signaal af dat juist naar deze onderwijssoort de komende jaren veel aandacht en energie moet uitgaan. Het mbo speelt immers niet alleen een sleutelrol bij het zorgen voor voldoende goed opgeleide vakmensen, het is ook cruciaal bij de vorming van jongeren om hun weg in de samenleving te vinden.
Het coalitieakkoord zelf geeft volop uitdrukking aan deze belangrijke rol voor het mbo. Uit bijna elke pagina valt op te maken dat er de komende jaren heel veel mbo-afgestudeerden op de arbeidsmarkt nodig zijn om alle ambities waar te kunnen maken voor klimaat en energie, woningbouw, ruimtelijke ordening, infrastructuur en gezondheidszorg. En dat terwijl er nu al een schreeuwend tekort is aan hoogwaardig opgeleide vakmensen. Denk aan de zogenoemde krapteberoepen als monteurs, medewerkers kinderopvang, isoleerders, algemeen verpleegkundigen, BOA’s of rioleurs.
Het coalitieplan doet ook een groot beroep op het mbo met het oog op sociale zekerheid, integratie en inburgering. Er zijn grote ambities voor ‘een leven lang leren’. Hiervoor kijkt de nieuwe coalitie naar de regionale opleidingscentra (ROC’s) voor om- en bijscholing en verdere professionalisering. Nieuwkomers moeten bij de ROC’s terechtkunnen om de taal te leren en om ‘te leren en te integreren’. In het akkoord staan ook maatregelen die van ROC’s vragen laaggeletterdheid en digibetisme te helpen bestrijden.
"In veel Europese landen wordt jaloers gekeken naar het Nederlandse beroepsonderwijs."
Behalve de plannen en beleidsmaatregelen in het coalitieakkoord, is er ook een meer fundamentele reden voor dit nieuwe kabinet om het mbo scherp in het vizier te houden. Het Nederlandse mbo heeft namelijk ‘a strong reputation abroad, but a poor image at home’, zoals het Europese Centrum van de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) in 2019 stelde op basis van hun onderzoek naar het Nederlandse beroepsonderwijs. In het buitenland heeft het Nederlandse mbo een uitstekende reputatie.
Voorbeeld
Veel landen waar amper beroepsonderwijs is, zoals Frankrijk of Portugal, kijken jaloers naar het mbo in Nederland dat een ijzersterke combinatie kent van hoogwaardig vakspecialistisch onderwijs, algemene basisvorming én inclusie en ondersteuning van kwetsbare groepen. Voor deze landen blijkt het optuigen van een systeem van beroepsonderwijs zoals Nederland dat kent, of het omvormen van een gefragmenteerd systeem van smalle bedrijfsopleidingen hier naartoe, een kostbaar en moeizaam proces.
Des te opvallender is het dat het beroepsonderwijs in Nederland zelf helemaal niet zo goed te boek staat. Van oudsher worden in onze maatschappij het algemeen vormend en wetenschappelijk onderwijs veel hoger gewaardeerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de heersende opvatting over gelijke onderwijskansen, over stapelen en klimmen en over ‘van een dubbeltje een kwartje kunnen worden’. In de Nederlandse politiek, samenleving en ook in het onderwijs zelf wordt kansengelijkheid vaak geïnterpreteerd als de kans krijgen om een havo- of vwo-diploma te halen, eventueel via de route van het beroepsonderwijs.
Techniekhavo
Opvallend in het coalitieakkoord is daarom het voorstel voor de techniekhavo en voor kleinschalig vakonderwijs, onder het kopje ‘Sterker beroepsonderwijs’. Deze initiatieven zijn een mooie kans om de scherpe scheiding tussen algemeen vormend onderwijs en beroepsonderwijs te verzachten en meer gelijkwaardig te laten zijn. Want door beroepsgerichte vakken en richtingen een steviger plek te geven op havo en vwo, krijgen alle middelbareschoolleerlingen langer de tijd om zich breed te oriënteren voordat zij definitief kiezen voor een onderwijsrichting. Ook maakt het doorstroom soepeler; zo wordt het bijvoorbeeld makkelijker om vanuit klas 3 of 4 van havo of vwo naar het mbo over te stappen.
Kortom, kwalitatief hoogwaardig middelbaar beroepsonderwijs vormt dus een belangrijke voorwaarde voor een brede arbeidsmarkt. Alleen met een sterk mbo kunnen we de grote uitdagingen voor onze samenleving succesvol het hoofd bieden: de energietransitie, de vergrijzing, de versterking van wegen en spoor, of verdere digitalisering. Daarom is het nodig dat het kabinet de komende periode volop aandacht en energie besteedt aan het borgen van de sterke positie en de kwaliteit van het mbo.
De route naar het mbo vanuit het basis- en voortgezet onderwijs vormt daarbij een belangrijk aandachtspunt. Leerlingen moeten meer mogelijkheden en tijd krijgen om zich te oriënteren op beroepsonderwijs. Het moet ook makkelijker worden om vanuit het mbo door te stromen naar havo of vwo, of te switchen. Dit kan door de harde knip tussen de verschillende schoolsoorten te verzachten, en door beroepsgerichte vakken en richtingen een volwaardige plek te geven binnen het algemeen vormend en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs.