Column FD: Laten we publieke karakter van onderwijs beschermen
Edith Hooge
Naarmate privaat onderwijsaanbod zich dieper in de scholen nestelt, raken collectieve maatschappelijke belangen uit het zicht en komen publieke waarden in het geding, schrijft Edith Hooge, hoogleraar onderwijsbestuur en voorzitter van de Onderwijsraad.
Er worden steeds meer vraagtekens gezet bij de forse groei van het private onderwijsaanbod. De Tweede Kamer stelde dit jaar vragen over het inhuren van commerciële bijlesbureaus en examentrainingen, het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) toonde zich bezorgd over toenemende kansenongelijkheid, de Onderwijsinspectie stelde dat het reguliere onderwijs als publieke voorziening het zogenaamde schaduwonderwijs overbodig zou moeten maken. En in het FD betoogde directeur Pieter Hasekamp van het Centraal Planbureau (CPB) recent dat de bijlesindustrie publiek onderwijs dreigt uit te hollen (FD, 6 november).
Over twee weken brengt de Onderwijsraad precies hierover een advies uit. In dat advies wijst de raad erop dat er in Nederland nooit echt sprake was van publiek onderwijs. Van meet af aan was het private nauw verweven met het publieke. Naast de overheid, hebben particulier initiatief, private en commerciële partijen altijd onderwijs verzorgd of eraan bijgedragen.
Nauwe samenwerking
Zo bekostigt de overheid al meer dan honderd jaar ‘bijzondere’ scholen die worden bestuurd door privaatrechtelijke rechtspersonen. Het beroepsonderwijs komt tot stand dankzij nauwe samenwerking met private en semipublieke partijen in het beroepenveld en bedrijfsleven. Private partijen - al dan niet commercieel - leveren sinds jaar en dag (digitale) leermiddelen, toetsen en andere educatieve diensten en producten aan scholen. En diverse maatschappelijke organisaties en bedrijven verzorgen vanuit ideële motieven kosteloos huiswerkbegeleiding, bijles, loopbaanoriëntatie of extra onderwijs voor leerlingen uit minder kansrijke milieus, stellen studiemateriaal en laptops ter beschikking, en leveren financiële bijdragen aan scholen.
Ook is onderwijs niet te beschouwen als een zuiver publiek goed. Daarvoor zou het niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend moeten zijn. Van het publiek bekostigd onderwijs wordt weliswaar niemand bij voorbaat uitgesloten, maar sommige schoolsoorten, opleidingen of studierichtingen zijn alleen toegankelijk voor diegenen met bepaalde testscores, cijferlijsten of diploma’s. En onderwijs is rivaliserend in de zin dat hoeveel, en wat voor soort, onderwijs iemand heeft gevolgd in vergelijking met anderen van doorslaggevend karakter is voor de waarde ervan, in de zin van toegang tot vervolgonderwijs en posities op de arbeidsmarkt.
‘Ouders ervaren grote druk om te investeren in de opleidingskansen van hun kinderen’
Competitieve behoefte
De econoom Fred Hirsch typeerde onderwijs daarom als een positional good. In de huidige meritocratie, waarin diploma’s steeds belangrijker zijn voor de kans op een goedbetaalde baan en een goede maatschappelijke positie, manifesteert onderwijs zich bij uitstek als een positional good. Hierdoor ervaren ouders grote druk om te investeren in de opleidingskansen van hun kinderen. Privaat aanvullend onderwijs voorziet in die competitieve behoefte en daarmee ontstaan verschillen in onderwijskansen tussen leerlingen van wie de ouders extra onderwijs wél en niét kunnen betalen.
Wel heeft het Nederlandse onderwijs van oudsher een sterk publiek karakter. Al sinds 1917 is grondwettelijk vastgelegd dat de overheid zorg moet dragen voor algemeen toegankelijk onderwijs van hoogwaardige kwaliteit en het moet bekostigen en reguleren. Een stevig publiek karakter van onderwijs zorgt ervoor dat kinderen en jongeren gemeenschappelijke ervaringen opdoen in leren, zich ontwikkelen en socialiseren. Het vraagt van schoolbesturen en scholen om te werken vanuit publieke waarden en om collectieve maatschappelijke belangen voorop te stellen, boven individuele belangen van bepaalde groepen leerlingen en ouders.
De Onderwijsraad ziet het private onderwijsaanbod niet alleen fors groeien, maar ook steeds meer vervlochten raken met het onderwijs op publiek bekostigde scholen. Scholen bieden zelf vaker iets extra’s aan tegen betaling zoals tweetalig onderwijs en meer dan de helft van de scholen wijst ouders op het belang van betaald aanvullend onderwijs, verspreidt hier reclame over en laat private aanbieders hun diensten aanbieden op open dagen.
Daardoor dringt de fundamentele vraag zich op hoe belangrijk we dat publieke karakter van onderwijs eigenlijk vinden? Want naarmate privaat onderwijsaanbod zich dieper nestelt in scholen raken collectieve maatschappelijke belangen uit het zicht en komen publieke waarden in het geding.
Bijvoorbeeld wanneer een school een platform biedt voor betaalde toets- of examentrainingen die lang niet voor alle leerlingen financieel bereikbaar zijn, vormt dit een bedreiging voor de toegankelijkheid van het onderwijs. En als scholen voor een deel van hun doelen en taken verwijzen naar aanvullend onderwijs, verschraalt de onderwijskwaliteit. Ook zullen leerlingen, ouders, leraren en schoolleiders zich steeds minder herkennen in het onderwijs als niet duidelijk is wat bij school hoort en wat niet, als commerciële onderwijsaanbieders via school reclame kunnen maken, of als de school niet zoveel te zeggen heeft over inhoud en kwaliteit van aanvullende lessen en activiteiten.
Van en voor iedereen
Niet alleen de groei van het private onderwijsaanbod, maar juist de vervlechting ervan met het publiek bekostigde onderwijs zorgt ervoor dat het publieke karakter van het onderwijs langzaam maar zeker erodeert. Daarom is het de hoogste tijd voor hernieuwd bewustzijn van waar het publieke karakter van onderwijs voor staat en wat het belang ervan is. Zodat het onderwijs in Nederland geen zaak wordt van individuele private belangen, maar het collectief publiek belang voorop blijft staan. Minder ‘ieder voor zich’ in het onderwijs, en meer ‘van en voor iedereen’.