Column FD: Leerling en docent weten precies of het goed zit met de menselijke maat
Edith Hooge
Schaalvergroting in het onderwijs wordt al decennia met argusogen gevolgd en dat gaat vaak gepaard met grote emoties. Grote scholengemeenschappen worden afgeschilderd als ‘koude leerfabrieken’, er wordt gestreden voor het behoud van kleine scholen. ROC’s worden als anonieme organisaties gezien, de ‘eigen’ HTS of sociale academie lijkt verdwenen in de grote hogeschool. Door forse studentenaantallen ‘ben je op de universiteit de eerste jaren alleen maar een studentnummer’.
De Nederlandse ondernemer Eckart Wintzen (1939-2008) had hier een duidelijke oplossing voor. Een opleiding mag maximaal vijftig personen tellen, los van de leerlingen of studenten. Wordt de organisatie groter, dan moet er worden opgesplitst en gaat elk deel als zelfstandige eenheid verder met ongeveer 30 medewerkers. Deze nieuwe eenheden zijn helemaal zelf verantwoordelijk voor hun reilen en zeilen.
Erbij horen
Wintzen bedacht dit principe van ‘celdeling’ als tegengif voor logge en bureaucratische organisaties. Hij hanteerde dit principe jarenlang zelf voor zijn razendsnel groeiende bedrijf BS/Origin. De essentie is dat iedereen in de organisatie verantwoordelijkheid draagt, meedoet en er volop bij hoort. Zo kan ieder zijn energie stoppen in dat wat de organisatie nastreeft.
Door fusiegolven, bestuurlijke schaalvergroting en forse groei van het aantal studenten, vindt er sinds de eeuwwisseling een flinke opschaling plaats in het onderwijs. De drijfveer hiervoor is vooral (bedrijfs)economisch van aard. Aanvankelijk zocht men vooral naar de optimale schaalgrootte van onderwijs, met als leidende vraag bij welke omvang tegen de laagste kosten onderwijs kan worden geleverd.
Het vinden van die optimale schaal blijkt echter geen sinecure. In zijn oratie ‘Illusies over fusies’ laat hoogleraar Jos Blank zien dat solide wetenschappelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. Onderzoeksresultaten hierover verschillen sterk per soort onderwijs, instelling en systeem.
Gezien worden
De zoektocht naar de optimale schaalgrootte is niet alleen belangrijk vanuit bedrijfseconomisch perspectief. Zoeken naar efficiëntie is weliswaar legitiem omdat onderwijs met schaarse publieke middelen wordt gefinancierd, maar voor goed onderwijs zijn andere waarden minstens zo belangrijk.
Zoals de waarde van gemeenschap, die tot uiting komt in gedeelde ervaringen, deel uitmaken van de groep, en gezien en gekend worden. Als een opleiding te groot is, dan komt deze sociale functie van onderwijs als eerste in het geding, terwijl het van enorm belang is voor onze samenleving.
Of de waarde van kwaliteit. Onderwijskwaliteit is niet uniform, er is immers onderwijs in alle soorten en maten, van beroepsonderwijs tot Montessorionderwijs tot onderwijs aan kinderen van nieuwkomers. De maat van de school moet recht doen aan deze verschillen. Als een school te klein is, neemt voor leraren de mogelijkheid tot kennisverdieping, -uitwisseling en specialisatie af, waardoor de onderwijskwaliteit onder druk komt te staan.
Ook toegankelijkheid is voor onderwijs een heel belangrijke waarde. Denk aan het behoud van de laatste school in een dorp in een dunbevolkt gebied. Of aan het opschalen van inburgeringscursussen en volwasseneneducatie van ROC’s, door integratie met andere sociaal-culturele voorzieningen.
Beleving
Gelukkig is er steeds meer oog voor de verschillende waarden en contexten die redenen vormen om de schaal van scholen en opleidingen te variëren. Maar naast rationele argumenten en ‘evidence-based’ overwegingen, moeten we ook rekening houden met gevoelens en beleving van mensen. Daar komt de menselijke maat om de hoek kijken. Bijvoorbeeld: een schoolorganisatie kan heel groot zijn in het totale aantal organisatiemedewerkers of het geografische gebied dat wordt bediend, en toch door leerlingen en leraren in het dagelijkse schoolleven als kleinschalig worden ervaren.
Een studie kan klein zijn in studentenaantallen, maar anoniem en afstandelijk voelen voor docenten en studenten vanwege de complexe en bureaucratische organisatie. En wat voor jonge kinderen en hun ouders als een te grote school kan voelen, geeft zestienjarigen juist voldoende sociale bewegingsvrijheid.
‘Zien en kennen we elkaar hier? Voelt iedereen zich veilig en betrokken? Hoor je erbij?’
Wat mensen voelen en ervaren is dus cruciaal bij besluiten over hoe groot of klein een school of opleiding moet zijn. Beleidsmakers en bestuurders kunnen hierover het best in gesprek gaan met leerlingen, studenten en hun docenten. Want zij kunnen feilloos aangeven waar het om gaat. Zien en kennen we elkaar? Is er ruimte voor informeel contact? Voelt iedereen zich verantwoordelijk, veilig en betrokken? Kun je invloed uitoefenen en hoor je erbij?
Dilemma's
Het coronavirus zet de menselijke maat op scherp en zorgt voor dilemma’s. Veiligheidsmaatregelen als afstand houden beschermen ieders gezondheid maar bemoeilijken fysiek contact, iets dat cruciaal is voor goed onderwijs. Online onderwijs zet bovendien persoonlijke verbinding en diepergaande groepsgesprekken onder druk. Ook dit alles moet nu meetellen bij het plannen van schaalgrootte.
Naar mijn idee biedt de vuistregel van Wintzen van maximaal 50 mensen een goed aanknopingspunt voor het zoeken naar de juiste schaal in het onderwijs. Het begint immers bij wat daarachter zit: dat iedereen zich verantwoordelijk voelt, meedoet en ‘volop erbij hoort’, en daardoor alle energie kan geven aan goed onderwijs
Hoe het voelt en wordt beleefd, maak dát uitgangspunt voor de schaal van de school.