Column FD: Nu is het moment voor een doorbraak in de discussie rond een ‘leven lang leren’
Edith Hooge
Een ware stormloop vond plaats op de laagdrempelige subsidies voor loopbaanadviezen en scholing, afgelopen zomer. Dit noodzaakte minister Wouter Koolmees van sociale zaken en werkgelegenheid om al na drie maanden een streep te trekken door de subsidieregeling ‘NL leert door’ uit het tweede noodpakket.
Het succes van de regeling is niet zo verwonderlijk. De coronacrisis zorgt voor fikse structurele verschuivingen op de arbeidsmarkt. Voor het vinden van ander werk zijn loopbaanadvies en omscholing nu dus heel hard nodig. Op Prinsjesdag is de noodzaak tot intersectoraal omscholen dan ook opnieuw benadrukt.
Het besef dat blijvende scholing, professionalisering en loopbaanontwikkeling belangrijk zijn voor werkenden om zich breder en flexibeler te kunnen bewegen op de arbeidsmarkt, is niet iets van vandaag of gisteren. Sinds de jaren zestig maakte het concept van ‘een leven lang leren’ internationaal opgang en werd het belang ervan benadrukt voor economische én sociale groei en bloei.
Al in 1990 adviseerde de commissie-Rauwenhoff onze regering een betere wisselwerking tussen onderwijs en arbeidsmarkt te realiseren. Ter bevordering van de bewustwording riep de Europese Commissie 1996 uit tot het Year of Lifelong Learning.
In Nederland volgden hierop ‘het Kennisdebat’ en het Nationaal Actieprogramma ‘Een leven lang leren’, met daarin acties voor het vergroten van de zogenoemde employability van mensen en een heroriëntatie van het reguliere onderwijssysteem.
Een belangrijke stap werd gezet met het erkennen van informeel leren op de werkplek, door de mogelijkheid om zogenaamde Elders Verworven Competenties (EVC) te laten certificeren en verzilveren in een door overheid of branchevereniging erkend diploma.
En vanaf 2000 werd er in Nederland driftig geëxperimenteerd met individuele leerrekeningen. Deze konden (niet-)werkenden zelf inzetten voor scholing en loopbaanontwikkeling.
Toch blijkt ‘een leven lang leren’ al decennia een taai vraagstuk. Het hapert, ondanks het besef van het belang, en ondanks de vele regionale initiatieven. Het aanbod, de financiering en de organisatie zijn versnipperd. Verantwoordelijke partijen, zoals brancheorganisaties, scholen, vakbonden, bedrijven en overheden zoeken naar samenwerking en regie.
De veelbelovende experimenten met individuele leerrekeningen uit het jaar 2000 leiden niet tot daadwerkelijke invoering ervan. In plaats daarvan ontstaat een schijnbaar eeuwigdurend gesprek in de ‘werk- en onderwijspolder’.
Dat gesprek gaat over de vragen ‘wie bepaalt’ en ‘wie betaalt’ bij een leven lang leren. De deelnemers aan de discussie hebben het gevoel op een rotonde te blijven rijden, zonder een afslag te nemen.
De afgelopen jaren heeft de Onderwijsraad geadviseerd over de hardnekkige knelpunten bij wat inmiddels ‘een leven lang ontwikkelen’ (LLO) heet. De raad heeft gewezen op het belang van meer flexibel onderwijs als structureel onderdeel van het onderwijsstelsel. Dit kan in de vorm van bijvoorbeeld leerbanen in het mbo of in de vorm van gemodulariseerde opleidingen op universiteiten en hogescholen.
De raad haalde ook de individuele leerrekening uit de kast als ‘persoonlijk post- initieel scholingsbudget’. Hiermee zijn mensen voor hun loopbaanontwikkeling en scholing minder afhankelijk zijn van hun werkgever en branche.
Ook bepleitte de raad hervorming van de opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) zodat werkenden ook financiering van loopbaanbegeleiding en scholing buiten de eigen sector kunnen krijgen.
In 2017 stuurde het kabinet met het Regeerakkoord Rutte III aan op een doorbraak in de discussie rond ‘een leven lang ontwikkelen’. Met de SER als aanjager werd een actieagenda opgezet. Hiermee willen alle partijen gezamenlijk werkwijzen realiseren die zowel laagdrempelig als effectief zijn. Zo kunnen (niet-)werkenden worden bereikt met bijvoorbeeld loopbaanbegeleiding en scholingsmogelijkheden.
De actieagenda omvat regionale projecten zoals bijvoorbeeld Leerambassadeurs of omscholingsvouchers van de overheid, O&O-fondsen en werkgevers tezamen, en kennis- en informatiedeling over financiering en aanbod.
Vlak voor de coronacrisis, in januari 2020, stofte de commissie-Borstlap het idee van de individuele leerrekening opnieuw af. De commissie hield een pleidooi voor leerrechten voor iedereen.
De commissie stelde hieromtrent twee zaken voor. Ten eerste een ‘contractvormneutraal’ individueel ontwikkelbudget, waar werkenden zelf over kunnen beschikken. Het tweede voorstel betrof een loopbaanwinkel om het plan in de praktijk te laten werken.
En nu legt de coronacrisis opnieuw bloot hoe belangrijk het is dat mensen zich professioneel blijven ontwikkelen. Hierdoor zijn zij beter weerbaar tegen verschuivingen op de arbeidsmarkt, zoals die zich nu en in de nabije toekomst in al hun hevigheid voordoen.
Het gaat om mensen die het minst aan scholing en loopbaanontwikkeling doen: de laagst opgeleiden en mensen met flexibele contracten. Zij blijken dan ook het minst weerbaar en worden nu het hardst getroffen.
Deze zomer heeft de populariteit van de regeling ‘NL leert door’ laten zien hoe groot de behoefte is aan laagdrempelige loopbaanbegeleiding en scholing, onafhankelijk van de eigen werkgever, de contractvorm of de branche waarin iemand werkzaam is. De pandemie en daaropvolgende crisis hebben opnieuw duidelijk gemaakt hoe belangrijk brede en flexibele inzetbaarheid en weerbaarheid van mensen op de arbeidsmarkt zijn. Dit kan niet onbeantwoord blijven.
Flexibele en toegankelijke scholing, bereikbare certificaten en diploma’s, en structurele individuele financiering van scholing en loopbaanadvies, ook intersectoraal, zijn hiervoor nodig.
Het zou mooi zijn als de sociale partners samen met de overheid hier nu —eindelijk — een definitieve klap op geven.